The Adventures of Tom Sawyer

De lotgevallen van Tom Sawyer

   CHAPTER XXX

   HOOFDSTUK XXX.

   AS the earliest suspicion of dawn appeared on Sunday morning, Huck came groping up the hill and rapped gently at the old Welshman's door. The inmates were asleep, but it was a sleep that was set on a hair-trigger, on account of the exciting episode of the night. A call came from a window:

   Zondagochtend voor dag en dauw kroop Huck reeds den berg op en klopte aan de deur van den ouden boschwachter. De huisgenooten lagen nog te bed en sliepen een hazenslaap, tengevolge van de spanning waarin zij een gedeelte van den nacht hadden doorgebracht. Een stem riep uit een raam:

   "Who's there!"

   "Wie is daar?"

   Huck's scared voice answered in a low tone:

   Huck antwoordde verschrikt, op zachten toon:

   "Please let me in! It's only Huck Finn!"

   "Laat mij, als 't u blieft, binnen. Het is niemand dan Huck Finn."

   "It's a name that can open this door night or day, lad!--and welcome!"

   "Dat is een naam voor welken de deur dag en nacht open staat!--Wees welkom!"

   These were strange words to the vagabond boy's ears, and the pleasantest he had ever heard. He could not recollect that the closing word had ever been applied in his case before. The door was quickly unlocked, and he entered. Huck was given a seat and the old man and his brace of tall sons speedily dressed themselves.

   Dit waren vreemde woorden in de ooren van den jeugdigen vagebond en de liefelijkste die hij ooit had vernomen. Hij herinnerde zich niet de twee laatste immer gehoord te hebben. De deur werd haastig ontsloten en de knaap trad binnen. Men gaf hem een stoel, en de oude man en zijne zonen kleedden zich in aller ijl aan.

   "Now, my boy, I hope you're good and hungry, because breakfast will be ready as soon as the sun's up, and we'll have a piping hot one, too--make yourself easy about that! I and the boys hoped you'd turn up and stop here last night."

   "Nu, mijn jongen, ik hoop dat gij een goeden eetlust hebt meegebracht, want wij gaan ontbijten zoodra de zon opkomt, en 't zal een brandend zonnetje zijn ook. Ik en de jongens hoopten al dat ge gisteren hier zoudt zijn teruggekeerd en in ons huis zoudt geslapen hebben."

   "I was awful scared," said Huck, "and I run. I took out when the pistols went off, and I didn't stop for three mile. I've come now becuz I wanted to know about it, you know; and I come before daylight becuz I didn't want to run across them devils, even if they was dead."

   "Ik was zoo vreeselijk geschrikt," zeide Huck, "en ik heb het op een loopen gezet. Ik rende weg zoodra de pistolen afgingen, en ik holde drie mijlen ver voort, en ik ben nu gekomen omdat ik er iets van weten wou. Ik kom voor het daglicht, omdat ik de duivels niet graag tegen het lijf zou loopen, zelfs al zijn ze dood."

   "Well, poor chap, you do look as if you'd had a hard night of it--but there's a bed here for you when you've had your breakfast. No, they ain't dead, lad--we are sorry enough for that. You see we knew right where to put our hands on them, by your description; so we crept along on tiptoe till we got within fifteen feet of them--dark as a cellar that sumach path was--and just then I found I was going to sneeze. It was the meanest kind of luck! I tried to keep it back, but no use--'twas bound to come, and it did come! I was in the lead with my pistol raised, and when the sneeze started those scoundrels a-rustling to get out of the path, I sung out, 'Fire boys!' and blazed away at the place where the rustling was. So did the boys. But they were off in a jiffy, those villains, and we after them, down through the woods. I judge we never touched them. They fired a shot apiece as they started, but their bullets whizzed by and didn't do us any harm. As soon as we lost the sound of their feet we quit chasing, and went down and stirred up the constables. They got a posse together, and went off to guard the river bank, and as soon as it is light the sheriff and a gang are going to beat up the woods. My boys will be with them presently. I wish we had some sort of description of those rascals--'twould help a good deal. But you couldn't see what they were like, in the dark, lad, I suppose?"

   "Wel, arme jongen, je ziet er uit alsof je een akeligen nacht gehad hebt,--maar hier staat een bed voor je, wanneer je ontbeten hebt. Neen, zij zijn niet dood, jongen;--dat spijt ons genoeg. Wij wisten, door jouw beschrijving, waar wij de hand op hen moesten leggen. Wij kropen op de teenen voort, totdat wij omstreeks vijftien pas van hen verwijderd waren--en 't pad der sumakboomen was zoo donker als een kelder--en juist toen voelde ik dat ik moest niezen. 't Was bitter ongelukkig; ik trachtte het in te houden, maar 't hielp niet: het wilde komen en het kwam. Ik liep vooruit met opgeheven pistool en toen het genies de schurken verschrikt uit het bosch deed opspringen, riep ik: 'Vuur jongens!' en schoot in de richting, waar het geritsel vandaan kwam. En dat deden de jongens ook, maar de schelmen waren in een ommezien weg en wij holden hen in het bosch achterna. Ik geloof, dat wij hen niet eens geraakt hebben. Toen wij stilhielden, schoten zij op ons, maar hunne kogels sisten langs ons heen, zonder ons te deren. Zoodra wij het geluid hunner voetstappen niet meer hoorden, gaven wij de jacht op en gingen naar de stad om de politie roepen. Deze riep de gewapende macht bijeen en hield de wacht langs den oever der rivier, en zoodra het licht wordt, zal de sherif met zijne kornuiten de bosschen doorkruisen. Mijne jongens zullen meegaan. Ik wou, dat wij de rekels zoo wat konden beschrijven;--dat zou heel wat helpen. Maar gij kondt zeker in het duister niet zien hoe zij er uitzagen, hé?"

   "Oh yes; I saw them downtown and follered them."

   "O, jawel, ik heb ze door de stad zien gaan en ben hen gevolgd."

   "Splendid! Describe them--describe them, my boy!"

   "Prachtig! Beschrijf ze dan, beschrijf ze dan, mijn jongen."

   "One's the old deaf and dumb Spaniard that's ben around here once or twice, and t'other's a mean-looking, ragged--"

   "De eene is de doofstomme Spanjaard, die een paar malen hier geweest is en de andere is een kerel met een gemeen gezicht, in lompen."

   "That's enough, lad, we know the men! Happened on them in the woods back of the widow's one day, and they slunk away. Off with you, boys, and tell the sheriff--get your breakfast tomorrow morning!"

   "Genoeg, jongen! Wij kennen de kerels. Wij zijn ze een dag of wat geleden, achter in de bosschen van de weduwe Douglas tegengekomen en zij kropen voor ons weg. Er uit, jongens, naar den sherif.--Morgen komt er weer een dag om te ontbijten."

   The Welshman's sons departed at once. As they were leaving the room Huck sprang up and exclaimed:

   De zonen van den boschwachter vertrokken dadelijk. Toen zij de kamer uit waren, sprong Huck op en riep uit:

   "Oh, please don't tell anybody it was me that blowed on them! Oh, please!"

   "O, vertel als het u blieft aan niemand, dat ik ze op het spoor ben gekomen! O, als het u blieft niet."

   "All right if you say it, Huck, but you ought to have the credit of what you did."

   "Heel goed, Huck, als gij dat verkiest; maar gij moest eigenlijk de eer hebben van 't geen gij gedaan hebt."

   "Oh no, no! Please don't tell!"

   "O, neen, neen! Zeg het als het u blieft niet."

   When the young men were gone, the old Welshman said:

   "They won't tell--and I won't. But why don't you want it known?"

   "Neen," antwoordde de boschwachter, "de jongens zullen het niet zeggen--en ik ook niet. Maar waarom wilt gij het niet weten?"

   Huck would not explain, further than to say that he already knew too much about one of those men and would not have the man know that he knew anything against him for the whole world--he would be killed for knowing it, sure.

   Huck wilde zich niet verder uitlaten en zeide alleen, dat hij een der beide mannen goed kende en dat hij bang was dat die man te weten zou komen, dat hij iets kwaads van hem wist, daar hij hem dan zeker zou vermoorden.

   The old man promised secrecy once more, and said:

   De oude man beloofde nogmaals te zullen zwijgen en zeide:

   "How did you come to follow these fellows, lad? Were they looking suspicious?"

   "Hoe zijt gij er toch toe gekomen om deze kerels te volgen, jongen? Zagen zij er verdacht uit?"

   Huck was silent while he framed a duly cautious reply. Then he said:

   Huck zweeg en bedacht zich even, om naar een voorzichtig antwoord te zoeken. Toen zeide hij:

   "Well, you see, I'm a kind of a hard lot,--least everybody says so, and I don't see nothing agin it--and sometimes I can't sleep much, on account of thinking about it and sort of trying to strike out a new way of doing. That was the way of it last night. I couldn't sleep, and so I come along upstreet 'bout midnight, a-turning it all over, and when I got to that old shackly brick store by the Temperance Tavern, I backed up agin the wall to have another think. Well, just then along comes these two chaps slipping along close by me, with something under their arm, and I reckoned they'd stole it. One was a-smoking, and t'other one wanted a light; so they stopped right before me and the cigars lit up their faces and I see that the big one was the deaf and dumb Spaniard, by his white whiskers and the patch on his eye, and t'other one was a rusty, ragged-looking devil."

   "Wel, ziet gij, ik heb een hard lot,--ten minste dat zeggen de lui--en ik kan er niets aan doen--en soms kan ik niet slapen, omdat ik er zoo lang over lig te denken en op middelen zin om er een eind aan te maken. Dat deed ik juist gisteren-nacht. Ik kon niet slapen en ging daarom tegen middernacht de straat op, om er nog eens over te denken, en toen ik bij dien ouden, wrakken steenoven kwam bij de Matigheidsherberg, ging ik met mijn rug tegen den muur staan. Juist op dat oogenblik slopen die twee kerels mij voorbij, met iets onder den arm, 't welk ik vermoedde dat zij gestolen hadden. De een rookte en de ander nam een zwavelstok, om zijn sigaar op te steken. Zij hielden vlak voor mij stil en hunne sigaren verlichtten hun 't gezicht, en ik zag aan de witte bakkebaarden en den lap op zijn oog, dat 'de lange' de doofstomme Spanjaard en dat de andere een havelooze, gemeene duivel was."

   "Could you see the rags by the light of the cigars?"

   "Kondt gij bij het licht der sigaar zien, dat hij er gemeen in de kleeren uitzag?"

   This staggered Huck for a moment. Then he said:

   Die vraag bracht Huck een oogenblik van zijn stuk. Toen hernam hij:

   "Well, I don't know--but somehow it seems as if I did."

   "Dat weet ik zoo niet--maar, ik geloof het toch wel."

   "Then they went on, and you--"

   "Toen gingen zij voort, en gij....?"

   "Follered 'em--yes. That was it. I wanted to see what was up--they sneaked along so. I dogged 'em to the widder's stile, and stood in the dark and heard the ragged one beg for the widder, and the Spaniard swear he'd spile her looks just as I told you and your two--"

   "Ik volgde hen. Ja, dat deed ik. Ik wou eens zien waar zij heen slopen. Ik speurde het na tot aan 't hek bij de weduwe en bleef in het duister staan en hoorde den havelooze smeekend vragen, om medelijden met de weduwe te hebben, en den Spanjaard zweren, dat hij haar neus kapot zou snijden en haar ooren kerven, juist zooals..."

   "What! The deaf and dumb man said all that!"

   "Wat! zeide de doofstomme man dat alles?"

   Huck had made another terrible mistake! He was trying his best to keep the old man from getting the faintest hint of who the Spaniard might be, and yet his tongue seemed determined to get him into trouble in spite of all he could do. He made several efforts to creep out of his scrape, but the old man's eye was upon him and he made blunder after blunder. Presently the Welshman said:

   Huck had weder een verschrikkelijken flater gemaakt. Hij deed al zijn best om den ouden man niet te laten merken wie die Spanjaard was, en toch scheen zijn tong het er op gezet te hebben hem er in te laten loopen. Hij deed zijn uiterste best om zich uit deze moeielijkheid te redden, doch de oude man keek hem strak in het gezicht en de knaap maakte het eene abuis na het andere. Eindelijk zeide de boschwachter:

   "My boy, don't be afraid of me. I wouldn't hurt a hair of your head for all the world. No--I'd protect you--I'd protect you. This Spaniard is not deaf and dumb; you've let that slip without intending it; you can't cover that up now. You know something about that Spaniard that you want to keep dark. Now trust me--tell me what it is, and trust me--I won't betray you."

   "Jongen, wees niet zoo bang voor mij; ik zou voor al het geld van de wereld geen haar van uw hoofd willen krenken. Neen, ik zal u beschermen,--dat zal ik. Deze Spanjaard is niet doofstom: gij hebt u dat onwetend laten ontvallen; gij kunt het niet weder intrekken. Gij weet meer van den Spanjaard. Vertrouw mij; zeg mij wat het is. Ik zal u niet verraden."

   Huck looked into the old man's honest eyes a moment, then bent over and whispered in his ear:

   Huck zag den ouden man een oogenblik in de eerlijke oogen, boog zich toen over hem been en fluisterde hem in 't oor:

   "'Tain't a Spaniard--it's Injun Joe!"

   "Het is geen Spanjaard; het is Injun Joe."

   The Welshman almost jumped out of his chair. In a moment he said:

   De boschwachter viel van schrik bijna van zijn stoel en zeide:

   "It's all plain enough, now. When you talked about notching ears and slitting noses I judged that that was your own embellishment, because white men don't take that sort of revenge. But an Injun! That's a different matter altogether."

   "Nu is mij alles duidelijk. Toen gij spraakt van ooren kerven en neuzen opensnijden, dacht ik, dat gij er dit bij hadt gemaakt, omdat blanken nooit op deze wijze wraak nemen. Maar een kleurling! dat is heel wat anders."

   During breakfast the talk went on, and in the course of it the old man said that the last thing which he and his sons had done, before going to bed, was to get a lantern and examine the stile and its vicinity for marks of blood. They found none, but captured a bulky bundle of--

   Zij praatten al ontbijtende voort en in den loop van het gesprek zeide de oude man, dat het laatste wat hij en zijne zonen gedaan hadden eer zij naar bed gingen, was geweest een lantaarntje nemen en in de buurt van het hek zoeken, of zij ook sporen van bloed ontdekten. Zij vonden er echter geene, maar wel een grooten bos...

   "Of what?"

   "Wat?"

   If the words had been lightning they could not have leaped with a more stunning suddenness from Huck's blanched lips. His eyes were staring wide, now, and his breath suspended--waiting for the answer. The Welshman started--stared in return--three seconds--five seconds--ten--then replied:

   Indien de woorden een bliksemstraal geweest waren, konden zij niet met meer verpletterende snelheid aan Hucks bleeke lippen zijn ontsnapt. Zijne oogen stonden strak en zijn adem stokte, toen hij naar een antwoord wachtte. De boschwachter schrikte, zag hem een paar seconden zwijgend aan en zeide toen:

   "Of burglar's tools. Why, what's the matter with you?"

   "Breekijzers. Maar, wat scheelt u?"

   Huck sank back, panting gently, but deeply, unutterably grateful. The Welshman eyed him gravely, curiously--and presently said:

   Huck zonk achterover en haalde zacht en onuitsprekelijk dankbaar adem. De boschwachter zag hem weder aan en hernam:

   "Yes, burglar's tools. That appears to relieve you a good deal. But what did give you that turn? What were you expecting we'd found?"

   "Ja, breekijzers. Dat schijnt u een pak van 't hart te nemen. Maar waarom verschriktet gij zoo? Wat dacht gij, dat wij gevonden hadden?"

   Huck was in a close place--the inquiring eye was upon him--he would have given anything for material for a plausible answer--nothing suggested itself--the inquiring eye was boring deeper and deeper--a senseless reply offered--there was no time to weigh it, so at a venture he uttered it--feebly:

   Huck zat in een benauwd hoekje; de vragende oogen waren op hem gericht; hij zou alles gegeven hebben, indien hij een aannemelijk antwoord had kunnen vinden. Maar niets deed zich voor. Het vragend oog doorboorde hem al dieper en dieper.--Daar schoot hem een allerdwaast antwoord in. Er was geen tijd om te overwegen, dus mompelde hij op goed geluk:

   "Sunday-school books, maybe."

   "Ik dacht, boeken van de zondagsschool."

   Poor Huck was too distressed to smile, but the old man laughed loud and joyously, shook up the details of his anatomy from head to foot, and ended by saying that such a laugh was money in a-man's pocket, because it cut down the doctor's bill like everything. Then he added:

   De arme knaap was te beangst om zelfs te kunnen glimlachen,--doch de oude man lachte luid en vroolijk, schudde Huck door elkander en eindigde met te zeggen, dat zulk een lach goud waard was, omdat deze het geld voor den dokter in den zak hielp houden. Toen voegde hij er bij:

   "Poor old chap, you're white and jaded--you ain't well a bit--no wonder you're a little flighty and off your balance. But you'll come out of it. Rest and sleep will fetch you out all right, I hope."

   "Arme jongen, je ziet er bleek en vermoeid uit. Je bent niet wel. Geen wonder dat je hersenen wat verward zijn. Maar je zult er wel bovenop komen. Rust en slaap zullen je, hoop ik, wel weder in orde brengen."

   Huck was irritated to think he had been such a goose and betrayed such a suspicious excitement, for he had dropped the idea that the parcel brought from the tavern was the treasure, as soon as he had heard the talk at the widow's stile. He had only thought it was not the treasure, however--he had not known that it wasn't--and so the suggestion of a captured bundle was too much for his self-possession. But on the whole he felt glad the little episode had happened, for now he knew beyond all question that that bundle was not the bundle, and so his mind was at rest and exceedingly comfortable. In fact, everything seemed to be drifting just in the right direction, now; the treasure must be still in No. 2, the men would be captured and jailed that day, and he and Tom could seize the gold that night without any trouble or any fear of interruption.

   Huck was boos op zich zelven, dat hij zoo dom was geweest, zich door zulk eene verdachte verlegenheid te verraden, want hij had, zoodra hij het gesprek bij het hek had afgeluisterd, het denkbeeld laten varen dat het pakje, 't welk zij uit de herberg hadden medegebracht, de schat was. Hij had althans maar gedacht, doch niet geweten dat het de schat niet was, en vandaar dat de mededeeling van den buitgemaakten bundel te prachtig was om er zijne tegenwoordigheid van geest bij te blijven bewaren. Alles te zamen genomen evenwel, was hij blijde dat deze kleine episode had plaats gehad, want nu wist hij stellig en zeker, dat deze buit de schat niet was en dus kwam zijn gemoed tot rust en voelde hij zich grootelijks verruimd. Ja, waarlijk, alles scheen thans naar de juiste richting te drijven: de schat moest nog op "nummer twee" zijn; de mannen zouden dien dag gepakt en in de gevangenis gezet worden en hij en Tom zouden morgen-nacht, zonder moeite en zonder vrees voor stoornis, het geld in beslag nemen.

   Just as breakfast was completed there was a knock at the door. Huck jumped for a hiding-place, for he had no mind to be connected even remotely with the late event. The Welshman admitted several ladies and gentlemen, among them the Widow Douglas, and noticed that groups of citizens were climbing up the hill--to stare at the stile. So the news had spread. The Welshman had to tell the story of the night to the visitors. The widow's gratitude for her preservation was outspoken.

   Juist toen het ontbijt was afgeloopen, werd er op de deur geklopt. Hij sprong op om eene schuilplaats te zoeken, want hij had geen lust om zelfs in de verste verte met de gebeurtenis van den vorigen nacht in verband te worden gebracht. De boschwachter liet verscheidene dames en heeren binnen, onder welke de weduwe Douglas, en hij bemerkte dat heele zwermen den heuvel beklommen, om het hek te bekijken. Het nieuws had zich dus verspreid. De boschwachter moest zijnen bezoekers de geschiedenis van dien nacht vertellen. De weduwe kon geen woorden vinden on hare dankbaarheid voor hare bescherming uit te drukken.

   "Don't say a word about it, madam. There's another that you're more beholden to than you are to me and my boys, maybe, but he don't allow me to tell his name. We wouldn't have been there but for him."

   "Spreek er niet van, mevrouw," zeide de boschwachter. "Er is een ander, aan wien gij meer verplicht zijt dan aan mij en aan mijne jongens. Maar deze wil zijn naam niet genoemd hebben. Wij zouden daar nooit geweest zijn, indien hij ons niet gewaarschuwd had."

   Of course this excited a curiosity so vast that it almost belittled the main matter--but the Welshman allowed it to eat into the vitals of his visitors, and through them be transmitted to the whole town, for he refused to part with his secret. When all else had been learned, the widow said:

   Natuurlijk wekte dit eene mate van nieuwsgierigheid op, die de hoofdzaak in de schaduw stelde; doch de boschwachter liet de bezoekers in het onzekere en door hen werd deze tijding door de geheele stad gebracht. Toen zij al het overige vernomen had, zeide de weduwe:

   "I went to sleep reading in bed and slept straight through all that noise. Why didn't you come and wake me?"

   "Ik heb in bed liggen lezen en ben zoo in slaap gevallen en heb niets van het leven gehoord. Waarom hebt gij mij niet wakker gemaakt?"

   "We judged it warn't worth while. Those fellows warn't likely to come again--they hadn't any tools left to work with, and what was the use of waking you up and scaring you to death? My three negro men stood guard at your house all the rest of the night. They've just come back."

   "Wij dachten, dat het niet noodig was. De kerels zouden waarschijnlijk niet terugkomen. Zij hadden geen gereedschap om mede te werken; en waartoe zou het dienen u te wekken en u doodelijk te doen ontstellen? Mijne drie zwarte knechts hebben den ganschen nacht voor uw huis de wacht gehouden. Zij zijn juist teruggekomen."

   More visitors came, and the story had to be told and retold for a couple of hours more.

   Er kwamen hoe langer hoe meer bezoekers en de geschiedenis moest een paar uren lang aanhoudend verteld en oververteld worden.

   There was no Sabbath-school during day-school vacation, but everybody was early at church. The stirring event was well canvassed. News came that not a sign of the two villains had been yet discovered. When the sermon was finished, Judge Thatcher's wife dropped alongside of Mrs. Harper as she moved down the aisle with the crowd and said:

   In de vacantie was er geen zondagsschool, maar men ging wat vroeger naar de kerk. De ontrustbarende gebeurtenis werd daar dien morgen behoorlijk uitgeplozen en iedereen kon vernemen, dat er nog geen taal of teeken van de schelmen ontdekt was. Toen de kerk uitging, liep mevrouw Thatcher toevallig naast juffrouw Harper, die met de schare het Godshuis verliet, en zeide:

   "Is my Becky going to sleep all day? I just expected she would be tired to death."

   "Slaapt mijn Becky den heelen dag? Ik dacht wel, dat zij erg vermoeid zou zijn."

   "Your Becky?"

   "Uwe Becky?"

   "Yes," with a startled look--"didn't she stay with you last night?"

   "Ja," zeide de ander met een verschrikt gelaat. "Heeft zij van nacht dan niet bij u gelogeerd?"

   "Why, no."

   "Wel neen."

   Mrs. Thatcher turned pale, and sank into a pew, just as Aunt Polly, talking briskly with a friend, passed by. Aunt Polly said:

   Mevrouw Thatcher werd bleek en viel op eene bank neder, juist toen tante Polly, in een levendig gesprek met eene oude vriendin, haar voorbijging. Tante Polly zeide:

   "Goodmorning, Mrs. Thatcher. Goodmorning, Mrs. Harper. I've got a boy that's turned up missing. I reckon my Tom stayed at your house last night--one of you. And now he's afraid to come to church. I've got to settle with him."

   "Goeden morgen, mevrouw Thatcher; goeden morgen, juffrouw Harper. Ik mis een van mijne jongens. Tom is zeker van nacht aan uw huis blijven slapen en durft nu niet in de kerk komen, niet waar? Ik zal weer een appeltje met hem te schillen hebben."

   Mrs. Thatcher shook her head feebly and turned paler than ever.

   Mevrouw Thatcher schudde het hoofd en werd nog bleeker.

   "He didn't stay with us," said Mrs. Harper, beginning to look uneasy. A marked anxiety came into Aunt Polly's face.

   "Hij is niet bij ons geweest,'" zeide juffrouw Harper, met een verontrust gelaat. Ook tante Polly werd angstig.

   "Joe Harper, have you seen my Tom this morning?"

   "Joe Harper, heb je mijn Tom van morgen al gesproken?"

   "No'm."

   "Neen, juffrouw."

   "When did you see him last?"

   "Wanneer heb je hem het laatst gezien?"

   Joe tried to remember, but was not sure he could say. The people had stopped moving out of church. Whispers passed along, and a boding uneasiness took possession of every countenance. Children were anxiously questioned, and young teachers. They all said they had not noticed whether Tom and Becky were on board the ferryboat on the homeward trip; it was dark; no one thought of inquiring if any one was missing. One young man finally blurted out his fear that they were still in the cave! Mrs. Thatcher swooned away. Aunt Polly fell to crying and wringing her hands.

   Joe trachtte zich dit te binnen te brengen, maar hij herinnerde het zich niet. De kerkgangers bleven met bedrukte gezichten staan kijken; er ontstond een geheimzinnig gefluister, en onrust teekende zich op ieders gelaat. De kinderen en de onderwijzers werden angstig ondervraagd, doch niemand had er op gelet of Tom en Becky aan boord van de stoomboot waren, toen zij naar huis voeren. Het was zoo donker, en men had er niet aan gedacht om te vragen, of er ook een gemist werd. Een der aanwezige jongelieden liet zich ontvallen, dat hij vreesde dat ze nog in de grot waren! Bij deze veronderstelling viel mevrouw Thatcher dadelijk in onmacht en tante Polly begon te schreien en hare handen te wringen.

   The alarm swept from lip to lip, from group to group, from street to street, and within five minutes the bells were wildly clanging and the whole town was up! The Cardiff Hill episode sank into instant insignificance, the burglars were forgotten, horses were saddled, skiffs were manned, the ferryboat ordered out, and before the horror was half an hour old, two hundred men were pouring down highroad and river toward the cave.

   In een oogenblik ging de noodkreet van mond tot mond, van groep tot groep, van straat tot straat, en binnen vijf minuten luidde de noodklok met woesten klank en was de gansche stad in rep en roer. De gebeurtenis te Cardiff Hill zonk dadelijk in het niet; de inbrekers waren vergeten. Paarden werden gezadeld, schuitjes bemand, de stoomboot werd uitgezonden, en eer de vreeselijke tijding een half uur oud was, waren er tweehonderd man in vaartuigen of te voet op weg naar de grot.

   All the long afternoon the village seemed empty and dead. Many women visited Aunt Polly and Mrs. Thatcher and tried to comfort them. They cried with them, too, and that was still better than words. All the tedious night the town waited for news; but when the morning dawned at last, all the word that came was, "Send more candles--and send food." Mrs. Thatcher was almost crazed; and Aunt Polly, also. Judge Thatcher sent messages of hope and encouragement from the cave, but they conveyed no real cheer.

   In den namiddag was de stad als uitgestorven. Vele dames kwamen tante Polly en mevrouw Thatcher bezoeken en zochten haar te troosten. Zij schreiden met haar, en dat deed de bedroefden nog meer goed dan hare woorden. Den ganschen langen nacht wachtte men op tijding, en toen de dag eindelijk aanbrak, kwam er niets dan de boodschap: "Zend meer kaarsen en meer voedsel." Mevrouw Thatcher was bijna krankzinnig van angst, en tante Polly ook. De heer Thatcher zond nu en dan bemoedigende boodschappen uit de grot, doch dezen brachten weinig troost.

   The old Welshman came home toward daylight, spattered with candle-grease, smeared with clay, and almost worn out. He found Huck still in the bed that had been provided for him, and delirious with fever. The physicians were all at the cave, so the Widow Douglas came and took charge of the patient. She said she would do her best by him, because, whether he was good, bad, or indifferent, he was the Lord's, and nothing that was the Lord's was a thing to be neglected. The Welshman said Huck had good spots in him, and the widow said:

   De oude boschwachter kwam tegen het aanbreken van den dag, met kaarsvet besmeerd, met modder bespat en doodmoede tehuis. Hij vond Huck nog in het bed, dat hij voor hem had gereedgemaakt. De knaap lag in ijlende koorts. De dokters waren allen naar de grot en dus nam de weduwe Douglas de zorg voor den patiënt op zich. Zij zeide dat zij voor hem doen zou wat zij kon, omdat, 't zij hij goed was of slecht, hij des Heeren was, en niets wat den Heer toebehoorde, mocht veronachtzaamd worden. De boschwachter verklaarde, dat Huck nog zoo'n slechte jongen niet was, waarop de weduwe antwoordde:

   "You can depend on it. That's the Lord's mark. He don't leave it off. He never does. Puts it somewhere on every creature that comes from his hands."

   "Dat spreekt vanzelf. Dat is de stempel des Heeren; deze kan niet uitgewischt worden. God doet dat nooit, maar drukt Zijn merk op elk schepsel, dat uit Zijne hand komt."

   Early in the forenoon parties of jaded men began to straggle into the village, but the strongest of the citizens continued searching. All the news that could be gained was that remotenesses of the cavern were being ransacked that had never been visited before; that every corner and crevice was going to be thoroughly searched; that wherever one wandered through the maze of passages, lights were to be seen flitting hither and thither in the distance, and shoutings and pistol-shots sent their hollow reverberations to the ear down the sombre aisles. In one place, far from the section usually traversed by tourists, the names "BECKY & TOM" had been found traced upon the rocky wall with candle-smoke, and near at hand a grease-soiled bit of ribbon. Mrs. Thatcher recognized the ribbon and cried over it. She said it was the last relic she should ever have of her child; and that no other memorial of her could ever be so precious, because this one parted latest from the living body before the awful death came. Some said that now and then, in the cave, a far-away speck of light would glimmer, and then a glorious shout would burst forth and a score of men go trooping down the echoing aisle--and then a sickening disappointment always followed; the children were not there; it was only a searcher's light.

   Vroeg in den middag kwam het meerendeel der St. Petersburgers, die uitgegaan waren om te zoeken, doodelijk vermoeid in de stad terug, doch de sterksten onder de burgers zetten het onderzoek voort. De eenige tijding die zij meebrachten was, dat men bezig was een verwijderd gedeelte van de spelonk te doorzoeken, waarin nooit menschelijke voetstappen waren doorgedrongen, en dat elke hoek en spleet zou worden nagespeurd. Verder, dat door den ganschen doolhof, lichten her- en derwaarts flikkerden en de doffe klank van pistoolschoten door de sombere gewelven weerkaatste. Op eene plaats, ver van het gewoonlijk door de toeristen bezochte gedeelte, had men de namen "Becky" en "Tom" met kaarssnuitsel op een rotsachtigen muur gevonden en vlak daarbij een met vet besmeerd stukje lint. Mevrouw Thatcher herkende het lint en schreide er bittere tranen over. Zij zeide, dat dit het laatste aandenken was, 't welk zij ooit van haar kind zou bezitten; dat geen andere gedachtenis haar zoo dierbaar zou zijn, daar dit voorwerp het laatst van het levende lichaam gescheiden was, voordat de vreeselijke dood was gekomen. Sommigen verhaalden, dat men nu en dan in de grot een verwijderd stipje licht zag flikkeren, en dat telkens, als dit te zien kwam, door een twintigtal mannen, die troepsgewijze door de holklinkende gangen liepen, een jubelkreet werd aangeheven, die telkens door wanhopige teleurstelling werd gevolgd.

   Three dreadful days and nights dragged their tedious hours along, and the village sank into a hopeless stupor. No one had heart for anything. The accidental discovery, just made, that the proprietor of the Temperance Tavern kept liquor on his premises, scarcely fluttered the public pulse, tremendous as the fact was. In a lucid interval, Huck feebly led up to the subject of taverns, and finally asked--dimly dreading the worst--if anything had been discovered at the Temperance Tavern since he had been ill.

   Dus sleepten drie vreeselijke dagen en nachten hunne trage uren voort en de stedelingen vervielen welhaast in wanhoop. De toevallige ontdekking, onlangs gedaan, dat de eigenaar van de Matigheidsherberg in een bijgebouw sterken drank bewaarde, scheen het publiek nauwelijks te treffen, hoe verschrikkelijk de gebeurtenis ook zijn mocht. In een helder oogenblik gedurende zijne ziekte, bracht Huck schoorvoetend het gesprek op herbergen en vroeg eindelijk, met een vaag vermoeden van het ergste, of er sedert zijne ziekte ook iets in de Matigheidsherberg ontdekt was.

   "Yes," said the widow.

   "Ja," zeide de weduwe.

   Huck started up in bed, wildeyed:

   Huck sprong met verwilderde oogen in zijn bed op.

   "What? What was it?"

   "Wat? Wat was het?"

   "Liquor!--and the place has been shut up. Lie down, child--what a turn you did give me!"

   "Drank! En de herberg is gesloten. Ga stil liggen, kind;--gij doet mij schrikken."

   "Only tell me just one thing--only just one--please! Was it Tom Sawyer that found it?"

   "Zeg mij slechts één ding--één ding als het u blieft. Heeft Tom Sawyer het ontdekt?"

   The widow burst into tears. "Hush, hush, child, hush! I've told you before, you must not talk. You are very, very sick!"

   De weduwe barstte in tranen uit. "Stil, kind, stil! Ik heb al meer gezegd, dat gij niet moet praten. Gij zijt zeer, zeer ziek."

   Then nothing but liquor had been found; there would have been a great powwow if it had been the gold. So the treasure was gone forever--gone forever! But what could she be crying about? Curious that she should cry.

   Zoo! dus was er niets dan drank gevonden. Het zou wel eene groote opschudding gegeven hebben, indien het de schat was geweest. Dus was deze voor eeuwig verloren! Maar waarom zou zij schreien? Hoe vreemd dat zij schreide.

   These thoughts worked their dim way through Huck's mind, and under the weariness they gave him he fell asleep. The widow said to herself:

   Deze gedachten doorkruisten Hucks brein en onder de vermoeienis van het peinzen viel hij in slaap. Toen zeide de weduwe tot zich zelve:

   "There--he's asleep, poor wreck. Tom Sawyer find it! Pity but somebody could find Tom Sawyer! Ah, there ain't many left, now, that's got hope enough, or strength enough, either, to go on searching."

   "Daar slaapt hij, de arme drommel. Tom Sawyer hem vinden! Gave God, dat iemand Tom Sawyer vond! Ach, er zijn er niet veel meer, die nog hoop en kracht hebben om met zoeken voort te gaan."