Tom en Sid werden dien avond als gewoonlijk on halftien naar bed gezonden. Ze zeiden hun avondgebed op en Sid was spoedig in een zoeten slaap verzonken. Tom lag met koortsachtig ongeduld het middernachtelijk uur af te wachten. Toen hij dacht, dat de dag wel haast aan den hemel moest zijn, hoorde hij het tien uren slaan. Dat was wanhopig. Hij was zoo zenuwachtig, dat ware hij niet bang geweest Sid wakker te maken, hij grooten lust gehad zou hebben met de voeten te gaan stampen. Doch hij bleef rustig liggen en staarde in de duisternis. Eerst was het akelig stil. Toen scheen het, dat de angstige stilte door nauw merkbare geluiden afgebroken werd. De klok begon door haar getik zijn aandacht te trekken. Het oude kabinet ging geheimzinnig aan 't kraken. Ook de trappen lieten een flauw gekrikkrak hooren. Blijkbaar waarden er geesten rond. Uit tante Polly's kamer werd een geregeld, half onderdrukt gesnork vernomen. En nu begon het eentonig gepiep van den krekel, dien geen menschelijk vernuft kan doen verstommen. Bij dit alles kwam nog het spookachtig getik van een houtworm in het beschot bij het hoofdeinde van Toms bed, dat hem deed sidderen. Immers, het beteekende dat iemands dagen waren geteld. En dan nog werd door den adem van de nachtkoelte het geluid voortgedragen van een verwijderden hond, dat uit de verte door een nog droeviger gejank beantwoord werd. Tom stierf duizend dooden. Eindelijk scheen het alsof de tijd niet meer was en de eeuwigheid een aanvang had genomen. Ondanks zichzelven begon hij in te sluimeren; de klok sloeg elf uren, maar hij hoorde het niet. Op eens vermengde zich onder zijne verwarde droomen een doodsomber kattengekrol, dat door het openschuiven van des buurmans raam verstoord werd. Een geschreeuw van: "Voort, duivelsche kat!" en het rinkelen van een leege flesch, die tegen den muur van tantes houtschuur geslingerd werd, maakte hem klaar wakker, en in een oogwenk was hij gekleed en uit het raam en kroop op handen en voeten langs het dak. Voorzichtig miauwde hij nog een paar malen, sprong toen op het dak van de schuur en van daar op den grond. Daar stond Huckleberry Finn met zijne doode kat. De jongens maakten zich weg en verdwenen in de duisternis. Een half uur later doorwaadden zij het lange gras van het kerkhof.
AT half-past nine, that night, Tom and Sid were sent to bed, as usual. They said their prayers, and Sid was soon asleep. Tom lay awake and waited, in restless impatience. When it seemed to him that it must be nearly daylight, he heard the clock strike ten! This was despair. He would have tossed and fidgeted, as his nerves demanded, but he was afraid he might wake Sid. So he lay still, and stared up into the dark. Everything was dismally still. By and by, out of the stillness, little, scarcely perceptible noises began to emphasize themselves. The ticking of the clock began to bring itself into notice. Old beams began to crack mysteriously. The stairs creaked faintly. Evidently spirits were abroad. A measured, muffled snore issued from Aunt Polly's chamber. And now the tiresome chirping of a cricket that no human ingenuity could locate, began. Next the ghastly ticking of a death-watch in the wall at the bed's head made Tom shudder--it meant that somebody's days were numbered. Then the howl of a far-off dog rose on the night air, and was answered by a fainter howl from a remoter distance. Tom was in an agony. At last he was satisfied that time had ceased and eternity begun; he began to doze, in spite of himself; the clock chimed eleven, but he did not hear it. And then there came, mingling with his half-formed dreams, a most melancholy caterwauling. The raising of a neighboring window disturbed him. A cry of "Scat! you devil!" and the crash of an empty bottle against the back of his aunt's woodshed brought him wide awake, and a single minute later he was dressed and out of the window and creeping along the roof of the "ell" on all fours. He "meow'd" with caution once or twice, as he went; then jumped to the roof of the woodshed and thence to the ground. Huckleberry Finn was there, with his dead cat. The boys moved off and disappeared in the gloom. At the end of half an hour they were wading through the tall grass of the graveyard.
De doodouderwetsche godsakker lag op een heuvel, omtrent anderhalve mijl van het stadje verwijderd. Hij was omrasterd door een vervallen houten hek, dat op sommige plaatsen binnenwaarts, op andere buitenwaarts leunde, maar nergens rechtop stond. Onkruid en gras groeiden er in milden overvloed. Al de grafplaatsen waren verzakt; geen enkele zerk was er te zien; ronde wormstekige naamborden waggelden over de graven, alsof zij naar een steun zochten, dien zij nergens vonden. Eens had er op gestaan: "Ter gedachtenis van die of die," maar die woorden waren thans bij de meeste, zelfs op klaarlichten dag, onleesbaar.
It was a graveyard of the old-fashioned Western kind. It was on a hill, about a mile and a half from the village. It had a crazy board fence around it, which leaned inward in places, and outward the rest of the time, but stood upright nowhere. Grass and weeds grew rank over the whole cemetery. All the old graves were sunken in, there was not a tombstone on the place; round-topped, worm-eaten boards staggered over the graves, leaning for support and finding none. "Sacred to the memory of" So-and-So had been painted on them once, but it could no longer have been read, on the most of them, now, even if there had been light.
De wind ruischte zachtjes door de boomtoppen en Tom meende in dat geluid de geesten der afgestorvenen te hooren, die zich beklaagden, dat zij in hun rust gestoord werden. De jongens spraken weinig en alleen op fluisterenden toon, want de tijd, de plaats en de aangrijpende plechtigheid en stilte joegen hen vrees aan. Zij vonden het versch gedolven graf, dat zij zochten, onder drie groote olmboomen, die op een paar voet afstands van die plek een klein boschje vormden.
A faint wind moaned through the trees, and Tom feared it might be the spirits of the dead, complaining at being disturbed. The boys talked little, and only under their breath, for the time and the place and the pervading solemnity and silence oppressed their spirits. They found the sharp new heap they were seeking, and ensconced themselves within the protection of three great elms that grew in a bunch within a few feet of the grave.
Daar bleven zij een (naar het hun scheen) ontzettend langen tijd wachten. Het zuchten van den nachtuil was het eenige geluid, wat de doodelijke stilte verbrak. Duizenden akelige gedachten hoopten zich in Toms brein opeen, waar hij ten laatste lucht moest geven.
Then they waited in silence for what seemed a long time. The hooting of a distant owl was all the sound that troubled the dead stillness. Tom's reflections grew oppressive. He must force some talk. So he said in a whisper:
"Hucky," zeide hij angstig, "denk je, dat de doode menschen het prettig vinden, dat wij hier zijn?"
"Hucky, do you believe the dead people like it for us to be here?"
Huckleberry fluisterde:
Huckleberry whispered:
"Ik wou, dat ik het wist. 't Is akelig stil, vind je niet?"
"I wisht I knowed. It's awful solemn like, ain't it?"
"Ja."
"I bet it is."
Er volgde een lange pauze, gedurende welke zij dit onderwerp in hun binnenste bepeinsden. Eindelijk zei Tom nauw hoorbaar:
There was a considerable pause, while the boys canvassed this matter inwardly. Then Tom whispered:
"Denk je, Huck, dat Hoss Williams ons hoort praten?"
"Say, Hucky--do you reckon Hoss Williams hears us talking?"
"Natuurlijk,--ten minste zijn geest."
"O' course he does. Least his sperrit does."
Na eene pauze zeide Tom weer:
Tom, after a pause:
"Ik wou, dat ik gezeid had, mijnheer Williams; maar ik bedoelde geen kwaad. Iedereen noemt hem Hoss."
"I wish I'd said Mister Williams. But I never meant any harm. Everybody calls him Hoss."
"Een mensch kan anders niet te beleefd zijn, als hij over doode menschen spreekt, Tom."
"A body can't be too partic'lar how they talk 'bout these-yer dead people, Tom."
Dit antwoord was niet opwekkend en het gesprek begon weder te kwijnen.
This was a damper, and conversation died again.
Op eens greep Tom zijn kameraad bij den arm en zeide:
Presently Tom seized his comrade's arm and said:
"St!"
"Sh!"
"Wat is er, Tom?" En de twee klemden zich met kloppende harten aan elkaar vast.
"What is it, Tom?" And the two clung together with beating hearts.
"St! Daar is het weer. Hoor je het niet?"
"Sh! There 'tis again! Didn't you hear it?"
"Wat?"
"I--"
"Daar,--hoor je het nu?"
"There! Now you hear it."
"O hemel, Tom, daar komen zij. Wat zullen wij doen!"
"Lord, Tom, they're coming! They're coming, sure. What'll we do?"
"Dat weet ik niet. Denk je, dat ze ons zullen zien?"
"I dono. Think they'll see us?"
"O, Tom, zij zien in het donker als katten. Ik wou, dat ik nooit gekomen was."
"Oh, Tom, they can see in the dark, same as cats. I wisht I hadn't come."
"O, wees niet bang; ik geloof niet, dat ze ons zullen plagen. Wij doen geen kwaad. Als wij ons doodstil houden, zullen ze misschien niet op ons letten."
"Oh, don't be afeard. I don't believe they'll bother us. We ain't doing any harm. If we keep perfectly still, maybe they won't notice us at all."
"Ik zal mijn best doen, Tom; maar o hemel, ik beef als een riet!"
"I'll try to, Tom, but, Lord, I'm all of a shiver."
"Luister!"
"Listen!"
De jongens hielden hunne hoofden bij elkaar en haalden ternauwernood adem. Een bedekt geluid van stemmen werd van het andere eind van het kerkhof vernomen.
The boys bent their heads together and scarcely breathed. A muffled sound of voices floated up from the far end of the graveyard.
"Kijk, kijk! daar!" fluisterde Tom. "Wat is dat?"
"Look! See there!" whispered Tom. "What is it?"
"Het is duivelsvuur, Tom! Het is vreeselijk!"
"It's devil-fire. Oh, Tom, this is awful."
Door de duisternis heen werden nu eenige figuren zichtbaar, die een ouderwetsche lantaarn been en weer bewogen, welke den grond met ontelbare lichtspranken bezaaide. Sidderend fluisterde Huckleberry:
Some vague figures approached through the gloom, swinging an old-fashioned tin lantern that freckled the ground with innumerable little spangles of light. Presently Huckleberry whispered with a shudder:
"Het zijn de duivels, dat is zeker. Drie! O God. Tom! het is met ons gedaan. Kun je bidden?"
"It's the devils sure enough. Three of 'em! Lordy, Tom, we're goners! Can you pray?"
"Ik zal het probeeren; wees maar niet bang. Zij zullen ons geen kwaad doen. Ik ga plat op den grond liggen slapen. Ik ..."
"I'll try, but don't you be afeard. They ain't going to hurt us. 'Now I lay me down to sleep, I--'"
"Ik ..."
"Sh!"
"Wat is er, Huck."
"What is it, Huck?"
"Het zijn duivels in menschengedaante! Een van hen ten minste heeft de stem van Muff Potter!"
"They're humans! One of 'em is, anyway. One of 'em's old Muff Potter's voice."
"'t Is toch niet waar?"
"No--'tain't so, is it?"
"Wedden van wel. Blijf zoo stil als een muis liggen. Beweeg je niet. Hij ziet niet scherp genoeg on ons te ontdekken. Zeker dronken, zooals gewoonlijk,--dat gemeene oude vloekbeest!"
"I bet I know it. Don't you stir nor budge. He ain't sharp enough to notice us. Drunk, the same as usual, likely--blamed old rip!"
"Goed, ik zal mij niet bewegen. Nu houden zij stil. Zij kunnen het niet vinden. Daar komen ze weer. Nu zijn ze warm. Nu weer koud. Alweer warm. Zij branden zich. En nu gaan ze er recht op af. Zeg eens, Huck, ik herken nog een stem. 't Is Injun Joe."
"All right, I'll keep still. Now they're stuck. Can't find it. Here they come again. Now they're hot. Cold again. Hot again. Red hot! They're p'inted right, this time. Say, Huck, I know another o' them voices; it's Injun Joe."
"Ja, ja, dat is zoo. Die fielterige kleurling! Ik houd het er voor, dat de duivels bang voor hem zijn."
"That's so--that murderin' half-breed! I'd druther they was devils a dern sight. What kin they be up to?"
Het gefluister hield op; de drie mannen hadden het graf bereikt en stonden op een paar voet afstands van de schuilplaats der jongens.
The whisper died wholly out, now, for the three men had reached the grave and stood within a few feet of the boys' hiding-place.
"Hier is het," zeide de derde stem, en de persoon, aan wien deze toebehoorde, hield de lantaarn op en liet het gelaat van den jongen dokter Robinson zien.
"Here it is," said the third voice; and the owner of it held the lantern up and revealed the face of young Doctor Robinson.
Potter en Injun Joe droegen een burrie, waarop een touw en een paar schoppen lagen. Ze legden hun last neder en begonnen het graf open te maken. De dokter plaatste de lantaarn aan 't boveneind van de kuil en zette zich met den rug tegen een der olmboomen. Hij was zoo dicht bij de jongens, dat hij hen had kunnen aanraken.
Potter and Injun Joe were carrying a handbarrow with a rope and a couple of shovels on it. They cast down their load and began to open the grave. The doctor put the lantern at the head of the grave and came and sat down with his back against one of the elm trees. He was so close the boys could have touched him.
"Maak haast, mannen!" zeide hij met gedempte stem. "De maan kan elk oogenblik opkomen."
"Hurry, men!" he said, in a low voice; "the moon might come out at any moment."
De gravers bromden ten antwoord iets tusschen de tanden en gingen met delven voort. Een tijdlang werd er geen ander geluid gehoord dan het eentonig gekras der spaden, die hare vracht zand en aarde opwierpen. Eindelijk stootte een der schoppen met een doffen hollen klank op de doodkist en een minuut daarna hadden de mannen haar uit den kuil geheschen en op den grond gezet. Zij lichtten er met hun spaden het deksel af, namen het lijk er uit en wierpen dat met ruwe hand op den grond. Juist kwam de maan tusschen de wolken te voorschijn en wierp haar schijnsel op het loodkleurig gelaat. De draagbaar werd gereedgemaakt, het lijk er op gelegd, met een deken overdekt en met het touw vastgebonden. Potter haalde een groot snoeimes voor den dag en sneed het er bij hangend eind touw af, zeggende:
They growled a response and went on digging. For some time there was no noise but the grating sound of the spades discharging their freight of mould and gravel. It was very monotonous. Finally a spade struck upon the coffin with a dull woody accent, and within another minute or two the men had hoisted it out on the ground. They pried off the lid with their shovels, got out the body and dumped it rudely on the ground. The moon drifted from behind the clouds and exposed the pallid face. The barrow was got ready and the corpse placed on it, covered with a blanket, and bound to its place with the rope. Potter took out a large spring-knife and cut off the dangling end of the rope and then said:
"Ziezoo, het vervloekte werk is gedaan, mijnheer de viller! En nu dadelijk vijf dollars, of het lijk blijft hier."
"Now the cussed thing's ready, Sawbones, and you'll just out with another five, or here she stays."
"Dat zeg ik ook!" zeide Injun Joe.
"That's the talk!" said Injun Joe.
"Wat beteekent dit?" zeide de dokter. "Je hebt gedwongen, dat ik jelui vooruit zou betalen, en ik heb je betaald."
"Look here, what does this mean?" said the doctor. "You required your pay in advance, and I've paid you."
"Ja, en je hebt meer gedaan dan dat," zeide Injun Joe, en ging vlak voor den dokter staan, die opgerezen was. "Vijf jaar geleden heb je me op een avond uit je vaders keuken weggejaagd, toen ik om een stuk brood kwam vragen, en zei je dat ik nergens voor deugde. En ik zwoer, dat ik het je betaald zou zetten, al was het over honderd jaar; en toen liet je vader me als een bedelaar in de gevangenis stoppen. Denk je dat ik dat vergeten ben. Het bloed der Injuns stroomt me niet voor niets door de aderen. Nu heb ik je, en nu zullen we eens afrekenen, hoor je."
"Yes, and you done more than that," said Injun Joe, approaching the doctor, who was now standing. "Five years ago you drove me away from your father's kitchen one night, when I come to ask for something to eat, and you said I warn't there for any good; and when I swore I'd get even with you if it took a hundred years, your father had me jailed for a vagrant. Did you think I'd forget? The Injun blood ain't in me for nothing. And now I've got you, and you got to settle, you know!"
Hij balde de vuist en hield die dreigend den dokter voor het gezicht. Maar deze pakte op eens den booswicht bij den kraag en wierp hem op den grond, Potter hief zijn mes op en zeide:
He was threatening the doctor, with his fist in his face, by this time. The doctor struck out suddenly and stretched the ruffian on the ground. Potter dropped his knife, and exclaimed:
"Je zult mijn kameraad niet slaan!" In een oogenblik was hij met den dokter handgemeen en de twee mannen vochten met kracht en geweld, terwijl zij het gras vertrapten en den grond met hunne hielen openscheurden. Injun Joe sprong op met vlammende oogen, greep Potters mes en kroop als een kat, loerende op haar prooi, om de strijdenden heen. Opeens rukte de dokter zich los, vatte een der zware planken van Williams graf en velde er Potter mede ter aarde. Toen nam de kleurling zijne kans waar en dreef den jongen man het mes tot aan het heft in de borst. Deze waggelde, viel op Potter neder en overstroomde dien met zijn bloed. Te gelijker tijd onttrok een wolkenfloers dit vreeselijk tooneel aan 't gezicht en de jongens ijlden in de duisternis weg.
"Here, now, don't you hit my pard!" and the next moment he had grappled with the doctor and the two were struggling with might and main, trampling the grass and tearing the ground with their heels. Injun Joe sprang to his feet, his eyes flaming with passion, snatched up Potter's knife, and went creeping, catlike and stooping, round and round about the combatants, seeking an opportunity. All at once the doctor flung himself free, seized the heavy headboard of Williams' grave and felled Potter to the earth with it--and in the same instant the half-breed saw his chance and drove the knife to the hilt in the young man's breast. He reeled and fell partly upon Potter, flooding him with his blood, and in the same moment the clouds blotted out the dreadful spectacle and the two frightened boys went speeding away in the dark.
Toen de maan weer voor den dag kwam, stond Injun Joe over de twee gestalten heengebogen en aanschouwde die aandachtig. De dokter mompelde eenige onsamenhangende woorden, gaf een paar snikken en bleef toen roerloos liggen."
Presently, when the moon emerged again, Injun Joe was standing over the two forms, contemplating them. The doctor murmured inarticulately, gave a long gasp or two and was still. The half-breed muttered:
"Die schuld is, Godv..., vereffend!" riep de kleurling uit.
"That score is settled--damn you."
Vervolgens plunderde hij het lijk, stak het noodlottige mes in Potters open rechterhand en zette zich toen op de ledige doodkist neder. Drie--vier--vijf minuten gingen voorbij en Potter begon zich te bewegen en te kreunen. Hij klemde het mes, dat hij in de hand had, vast, hief het in de hoogte, keek er naar en liet het vol huivering vallen. Toen richtte hij zich op, wierp het lijk van zich af, en staarde het met verglaasde oogen aan en keek verward in het rond. Zijne oogen ontmoetten die van Joe.
Then he robbed the body. After which he put the fatal knife in Potter's open right hand, and sat down on the dismantled coffin. Three--four--five minutes passed, and then Potter began to stir and moan. His hand closed upon the knife; he raised it, glanced at it, and let it fall, with a shudder. Then he sat up, pushing the body from him, and gazed at it, and then around him, confusedly. His eyes met Joe's.
"God, wat is dit Joe?" zeide hij.
"Lord, how is this, Joe?" he said.
"Het is een gemeene geschiedenis," zeide Joe, met een kalm gelaat.
"It's a dirty business," said Joe, without moving.
"Waarom heb je het gedaan?"
"What did you do it for?"
"Ik?--Ik heb het niet gedaan."
"I! I never done it!"
"Kijk eens om je heen! Dat laat zich niet loochenen."
"Look here! That kind of talk won't wash."
Potter beefde en werd doodsbleek.
Potter trembled and grew white.
"Ik dacht dat ik nuchteren geworden was. Ik had van nacht niet moeten drinken, maar ik voel het nog in mijn hoofd,--nog erger dan toen wij hierheen gingen. Ik ben heelemaal in de war, ik kan mij er nauwlijks iets van herinneren. Zeg eens eerlijk, Joe, oude jongen, heb ik het gedaan? Het was mijne bedoeling niet. Zeg eens, hoe ik het gedaan heb, Joe!--O 't is ontzettend, zoo'n jonge beste man!"
"I thought I'd got sober. I'd no business to drink to-night. But it's in my head yet--worse'n when we started here. I'm all in a muddle; can't recollect anything of it, hardly. Tell me, Joe--honest, now, old feller--did I do it? Joe, I never meant to--'pon my soul and honor, I never meant to, Joe. Tell me how it was, Joe. Oh, it's awful--and him so young and promising."
"Wel, jelui vocht samen en hij sloeg je met een plank en je viel plat op den grond en toen stond je waggelend op en greep het mes, en toen hij je nog een slag wou geven, stak je het hem door 't lijf, en daar heb jelui tot nou toe, zoo dood als pieren, gelegen."
"Why, you two was scuffling, and he fetched you one with the headboard and you fell flat; and then up you come, all reeling and staggering like, and snatched the knife and jammed it into him, just as he fetched you another awful clip--and here you've laid, as dead as a wedge til now."
"O, ik wist niet wat ik deed. Ik wil op dezen oogenblik sterven, als ik het wist. Het is alles de schuld van de jenever en de opgewondenheid, geloof ik. Ik heb nog nooit in mijn leven een wapen gebruikt, Joe. Gevochten heb ik wel, maar nooit met wapenen, dat zal iedereen moeten zeggen. Joe, vertel het aan niemand. Beloof je me, dat je het nooit vertellen zult, Joe? Ik ben altijd voor je in de bres gesprongen, dat weet je. Zul je het nooit zeggen, Joe?" En de arme man viel voor den verstokten moordenaar op de knieën en wrong smeekend de handen.
"Oh, I didn't know what I was a-doing. I wish I may die this minute if I did. It was all on account of the whiskey and the excitement, I reckon. I never used a weepon in my life before, Joe. I've fought, but never with weepons. They'll all say that. Joe, don't tell! Say you won't tell, Joe--that's a good feller. I always liked you, Joe, and stood up for you, too. Don't you remember? You won't tell, will you, Joe?" And the poor creature dropped on his knees before the stolid murderer, and clasped his appealing hands.
"Neen, je hebt altijd als een eerlijk man met mij gehandeld, Muff Potter, en ik zal je met gelijke munt betalen. Me dunkt, mooier kan ik het niet zeggen."
"No, you've always been fair and square with me, Muff Potter, and I won't go back on you. There, now, that's as fair as a man can say."
"O, Joe, je bent een engel. Ik zal er je voor zegenen, zoolang ik leef." En Potter begon te schreien.
"Oh, Joe, you're an angel. I'll bless you for this the longest day I live." And Potter began to cry.
"Kom, schei maar uit," zei Joe, "'t Is nouw geen tijd om te janken. Ga jij dezen kant uit, dan zal ik den anderen weg gaan. Voort nu en laat geen spoor van je achter!"
"Come, now, that's enough of that. This ain't any time for blubbering. You be off yonder way and I'll go this. Move, now, and don't leave any tracks behind you."
Potter liep weg op een draf, die weldra in een hollenden pas overging. De kleurling stond hem na te kijken en mompelde:
Potter started on a trot that quickly increased to a run. The half-breed stood looking after him. He muttered:
"Als hij maar zoo duizelig van den val en zoo dronken van den brandewijn is, als hij er uitziet, zal hij niet aan het mes denken, totdat hij te ver weg en te bang is on naar eene plaats als deze alleen terug te keeren. Dat kuiken!"
"If he's as much stunned with the lick and fuddled with the rum as he had the look of being, he won't think of the knife till he's gone so far he'll be afraid to come back after it to such a place by himself--chicken-heart!"
Een paar minuten later was de maan de eenige, die het in de deken gewikkelde lijk, de deksellooze doodkist en het open graf aanschouwde, en heerschte er weder eene volmaakte stilte op het kerkhof.
Two or three minutes later the murdered man, the blanketed corpse, the lidless coffin, and the open grave were under no inspection but the moon's. The stillness was complete again, too.