Ce soir-là, comme tous les soirs, tante Polly envoya Tom et Sid se coucher à neuf heures et demie. Les deux frères récitèrent leurs prières et Sid ne tarda pas à s’endormir. Tom n’avait nulle envie de l’imiter. Il bouillait d’impatience. À un moment, il eut l’impression que le jour allait se lever. La pendule le détrompa en sonnant dix coups. Il en fut désespéré. Il aurait aimé faire quelque chose, remuer, mais il avait peur de réveiller Sid et il dut rester immobile sur son lit environné de ténèbres. Peu à peu, le silence se peupla de faibles bruits. Le tic-tac de la pendule se fit entendre distinctement. Des meubles se mirent à craquer mystérieusement, bientôt imités par les marches de l’escalier. Des esprits rôdaient sûrement dans la maison. Un ronflement étouffé montait de la chambre de tante Polly. Un grillon commença à grincer sans qu’il fût possible de dire où il se trouvait. Ça devenait agaçant, à la fin. Une bête qu’on appelle « horloge-de-la-mort » gratta le mur tout près du lit de Tom qui ne put réprimer un frisson d’angoisse, car cela signifie que vos jours sont comptés. Au loin, un chien aboya, un autre lui répondit faiblement de plus loin encore. Tom était dans les transes. Néanmoins, le sommeil le gagna et il s’assoupit. La pendule sonna onze heures sans le réveiller. Un miaulement mélancolique vint d’abord se mêler à son rêve. Puis une fenêtre qui s’ouvrait troubla son sommeil. Enfin, une voix cria : « Fiche-moi le camp, sale chat », et une bouteille s’écrasa sur le bûcher de sa tante : cette fois il avait les yeux bien ouverts. Une minute plus tard, habillé de pied en cap, il enjambait l’appui de la fenêtre et se glissait sur le toit d’un appentis. Il miaula avec précaution à deux ou trois reprises et sauta sur le sol. Huckleberry Finn était là, son chat mort à la main. Les deux garçons s’enfoncèrent dans l’obscurité. À onze heures et demie, ils foulaient l’herbe épaisse du cimetière.
Tom en Sid werden dien avond als gewoonlijk on halftien naar bed gezonden. Ze zeiden hun avondgebed op en Sid was spoedig in een zoeten slaap verzonken. Tom lag met koortsachtig ongeduld het middernachtelijk uur af te wachten. Toen hij dacht, dat de dag wel haast aan den hemel moest zijn, hoorde hij het tien uren slaan. Dat was wanhopig. Hij was zoo zenuwachtig, dat ware hij niet bang geweest Sid wakker te maken, hij grooten lust gehad zou hebben met de voeten te gaan stampen. Doch hij bleef rustig liggen en staarde in de duisternis. Eerst was het akelig stil. Toen scheen het, dat de angstige stilte door nauw merkbare geluiden afgebroken werd. De klok begon door haar getik zijn aandacht te trekken. Het oude kabinet ging geheimzinnig aan 't kraken. Ook de trappen lieten een flauw gekrikkrak hooren. Blijkbaar waarden er geesten rond. Uit tante Polly's kamer werd een geregeld, half onderdrukt gesnork vernomen. En nu begon het eentonig gepiep van den krekel, dien geen menschelijk vernuft kan doen verstommen. Bij dit alles kwam nog het spookachtig getik van een houtworm in het beschot bij het hoofdeinde van Toms bed, dat hem deed sidderen. Immers, het beteekende dat iemands dagen waren geteld. En dan nog werd door den adem van de nachtkoelte het geluid voortgedragen van een verwijderden hond, dat uit de verte door een nog droeviger gejank beantwoord werd. Tom stierf duizend dooden. Eindelijk scheen het alsof de tijd niet meer was en de eeuwigheid een aanvang had genomen. Ondanks zichzelven begon hij in te sluimeren; de klok sloeg elf uren, maar hij hoorde het niet. Op eens vermengde zich onder zijne verwarde droomen een doodsomber kattengekrol, dat door het openschuiven van des buurmans raam verstoord werd. Een geschreeuw van: "Voort, duivelsche kat!" en het rinkelen van een leege flesch, die tegen den muur van tantes houtschuur geslingerd werd, maakte hem klaar wakker, en in een oogwenk was hij gekleed en uit het raam en kroop op handen en voeten langs het dak. Voorzichtig miauwde hij nog een paar malen, sprong toen op het dak van de schuur en van daar op den grond. Daar stond Huckleberry Finn met zijne doode kat. De jongens maakten zich weg en verdwenen in de duisternis. Een half uur later doorwaadden zij het lange gras van het kerkhof.
C’était un vieux cimetière comme on en rencontre tant en Europe. Il était accroché au flanc d’un coteau à environ deux kilomètres du village. La palissade folle qui l’entourait penchait tantôt en avant, tantôt en arrière, mais n’était jamais droite. Les mauvaises herbes y régnaient en maîtresses incontestées. Les sépultures anciennes étaient toutes effondrées. Il n’y avait pas une seule pierre tombale, mais des stèles de bois arrondies au sommet et dont les planches mangées des vers oscillaient en équilibre instable sur les tombes. « À la chère mémoire de Untel », y lisait-on jadis. Les lettres effacées étaient maintenant presque toutes illisibles, même en plein jour.
De doodouderwetsche godsakker lag op een heuvel, omtrent anderhalve mijl van het stadje verwijderd. Hij was omrasterd door een vervallen houten hek, dat op sommige plaatsen binnenwaarts, op andere buitenwaarts leunde, maar nergens rechtop stond. Onkruid en gras groeiden er in milden overvloed. Al de grafplaatsen waren verzakt; geen enkele zerk was er te zien; ronde wormstekige naamborden waggelden over de graven, alsof zij naar een steun zochten, dien zij nergens vonden. Eens had er op gestaan: "Ter gedachtenis van die of die," maar die woorden waren thans bij de meeste, zelfs op klaarlichten dag, onleesbaar.
Le vent gémissait dans les arbres, et Tom, effrayé, pensa que c’était peut-être l’âme des morts qui protestait contre cette intrusion nocturne. Les deux garçons n’échangeaient que quelques mots à voix basse, car l’heure et le lieu les impressionnaient fortement. Ils découvrirent le tertre tout neuf qu’ils cherchaient et se tapirent derrière les troncs de trois grands ormes, à quelques centimètres de la tombe de Hoss Williams.
De wind ruischte zachtjes door de boomtoppen en Tom meende in dat geluid de geesten der afgestorvenen te hooren, die zich beklaagden, dat zij in hun rust gestoord werden. De jongens spraken weinig en alleen op fluisterenden toon, want de tijd, de plaats en de aangrijpende plechtigheid en stilte joegen hen vrees aan. Zij vonden het versch gedolven graf, dat zij zochten, onder drie groote olmboomen, die op een paar voet afstands van die plek een klein boschje vormden.
Alors, ils attendirent en silence. Les minutes étaient longues comme des siècles. Le ululement d’un hibou troublait seul le calme angoissant de la nuit. Tom n’en pouvait plus. Il avait besoin de parler pour se changer les idées.
Daar bleven zij een (naar het hun scheen) ontzettend langen tijd wachten. Het zuchten van den nachtuil was het eenige geluid, wat de doodelijke stilte verbrak. Duizenden akelige gedachten hoopten zich in Toms brein opeen, waar hij ten laatste lucht moest geven.
« Dis donc, Hucky, dit-il d’une voix sourde, crois-tu que ça fait plaisir aux morts de nous voir ici ?
"Hucky," zeide hij angstig, "denk je, dat de doode menschen het prettig vinden, dat wij hier zijn?"
Huckleberry fluisterde:
– Je n’en sais rien. C’est lugubre ce cimetière…
"Ik wou, dat ik het wist. 't Is akelig stil, vind je niet?"
– Oui, plutôt. »
"Ja."
Les deux garçons retournèrent cette pensée dans leur tête pendant un long moment, puis Tom murmura :
Er volgde een lange pauze, gedurende welke zij dit onderwerp in hun binnenste bepeinsden. Eindelijk zei Tom nauw hoorbaar:
« Dis donc, Hucky, crois-tu que Hoss Williams nous entend parler ?
"Denk je, Huck, dat Hoss Williams ons hoort praten?"
– Bien sûr. Enfin… c’est son âme qui nous entend.
"Natuurlijk,--ten minste zijn geest."
Na eene pauze zeide Tom weer:
– J’aurais dû l’appeler Monsieur Williams, alors, déclara Tom. Mais ce n’est pas ma faute, tout le monde l’appelait Hoss.
"Ik wou, dat ik gezeid had, mijnheer Williams; maar ik bedoelde geen kwaad. Iedereen noemt hem Hoss."
– Oh ! les morts ne doivent pas faire attention à ces détails. »
"Een mensch kan anders niet te beleefd zijn, als hij over doode menschen spreekt, Tom."
La conversation en resta là.
Dit antwoord was niet opwekkend en het gesprek begon weder te kwijnen.
Bientôt, Tom serra le bras de son camarade.
Op eens greep Tom zijn kameraad bij den arm en zeide:
« Hé !…
"St!"
– Qu’est-ce qu’il y a, Tom ? »
Le cœur battant, les deux garçons se blottirent l’un contre l’autre.
"Wat is er, Tom?" En de twee klemden zich met kloppende harten aan elkaar vast.
« Hé !… Ça recommence. Tu n’as pas entendu ?
"St! Daar is het weer. Hoor je het niet?"
– Je…
"Wat?"
– Tiens ! Tu l’entends maintenant !
"Daar,--hoor je het nu?"
– Oh ! mon Dieu, Tom ! Les voilà qui viennent ! C’est sûr ! Qu’est-ce que nous allons faire ?
"O hemel, Tom, daar komen zij. Wat zullen wij doen!"
– Je ne sais pas. Tu crois qu’ils vont nous voir ?
"Dat weet ik niet. Denk je, dat ze ons zullen zien?"
– Oh ! Tom. Ils voient dans le noir tout comme les chats. Je regrette bien d’être venu.
"O, Tom, zij zien in het donker als katten. Ik wou, dat ik nooit gekomen was."
– N’aie pas peur. Ils ne nous diront rien. Nous ne faisons rien de mal. Si nous restons tranquilles ils ne nous remarqueront peut-être même pas.
"O, wees niet bang; ik geloof niet, dat ze ons zullen plagen. Wij doen geen kwaad. Als wij ons doodstil houden, zullen ze misschien niet op ons letten."
– Je vais essayer de ne pas bouger. Mais tu sais, Tom, je tremble de la tête aux pieds.
"Ik zal mijn best doen, Tom; maar o hemel, ik beef als een riet!"
– Écoute ! »
"Luister!"
Les deux garçons baissèrent la tête et retinrent leur souffle. De l’autre extrémité du cimetière leur parvenaient des murmures assourdis.
De jongens hielden hunne hoofden bij elkaar en haalden ternauwernood adem. Een bedekt geluid van stemmen werd van het andere eind van het kerkhof vernomen.
« Regarde ! Regarde par là ! chuchota Tom. Qu’est-ce que c’est ?
"Kijk, kijk! daar!" fluisterde Tom. "Wat is dat?"
– Un feu follet. Ça vient de l’enfer. Oh ! Tom, c’est affreux ! »
"Het is duivelsvuur, Tom! Het is vreeselijk!"
Des silhouettes confuses s’approchèrent. L’une d’elles tenait à la main une vieille lanterne qui criblait le sol de petites taches lumineuses.
Door de duisternis heen werden nu eenige figuren zichtbaar, die een ouderwetsche lantaarn been en weer bewogen, welke den grond met ontelbare lichtspranken bezaaide. Sidderend fluisterde Huckleberry:
« Pour sûr, ce sont les diables, glissa Huckleberry à l’oreille de son compagnon. Il y en a trois. Seigneur, notre compte est bon. Tu sais tes prières ?
"Het zijn de duivels, dat is zeker. Drie! O God. Tom! het is met ons gedaan. Kun je bidden?"
– Je vais essayer de les réciter, mais n’aie pas peur, ils ne nous feront pas de mal. Maintenant, je vais faire semblant de dormir. Je…
"Ik zal het probeeren; wees maar niet bang. Zij zullen ons geen kwaad doen. Ik ga plat op den grond liggen slapen. Ik ..."
– Hé !…
"Ik ..."
– Qu’y a-t-il, Huck ?
"Wat is er, Huck."
– Hé ! Ce sont des êtres humains ! En tout cas, l’un des trois est sûrement un homme. Je reconnais sa voix. C’est le vieux Muff Potter.
"Het zijn duivels in menschengedaante! Een van hen ten minste heeft de stem van Muff Potter!"
– Ce n’est pas possible.
"'t Is toch niet waar?"
– Si, si, je te jure. Ne bouge pas. Il ne nous verra pas. Il ne nous verra pas si nous restons tranquilles. Il est soûl, comme par hasard… Ah ! l’animal !
"Wedden van wel. Blijf zoo stil als een muis liggen. Beweeg je niet. Hij ziet niet scherp genoeg on ons te ontdekken. Zeker dronken, zooals gewoonlijk,--dat gemeene oude vloekbeest!"
– Entendu, je me tiens tranquille. Tiens, les voilà qui s’arrêtent… Non, ils repartent. Ça y est ! Ils s’arrêtent à nouveau. Ils doivent chercher quelque chose. Ils chauffent. Ils gèlent. Ils chauffent encore. Ils brûlent ! Cette fois, je crois qu’ils y sont. Dis donc, Huck ? J’en reconnais un autre. C’est Joe l’Indien.
"Goed, ik zal mij niet bewegen. Nu houden zij stil. Zij kunnen het niet vinden. Daar komen ze weer. Nu zijn ze warm. Nu weer koud. Alweer warm. Zij branden zich. En nu gaan ze er recht op af. Zeg eens, Huck, ik herken nog een stem. 't Is Injun Joe."
– Il n’y a pas de doute… C’est bien ce satané métis. J’aimerais encore mieux avoir affaire à un vrai diable. Mais qu’est-ce qu’ils fabriquent ici ? »
"Ja, ja, dat is zoo. Die fielterige kleurling! Ik houd het er voor, dat de duivels bang voor hem zijn."
Les deux garçons se turent car les étranges visiteurs du cimetière avaient atteint la tombe de Hoss et s’étaient arrêtés près des ormes.
Het gefluister hield op; de drie mannen hadden het graf bereikt en stonden op een paar voet afstands van de schuilplaats der jongens.
« C’est ici », fit la troisième silhouette en soulevant sa lanterne, si bien que Tom et Huck reconnurent le visage du jeune docteur Robinson.
"Hier is het," zeide de derde stem, en de persoon, aan wien deze toebehoorde, hield de lantaarn op en liet het gelaat van den jongen dokter Robinson zien.
Potter et Joe l’Indien avaient apporté une sorte de brouette sans roue et deux pelles. Ils s’emparèrent de celles-ci et se mirent à creuser le tertre. Le docteur posa la lanterne à la tête de la tombe et revint s’asseoir, le dos contre l’un des ormes. Il était si près que les garçons auraient pu le toucher.
Potter en Injun Joe droegen een burrie, waarop een touw en een paar schoppen lagen. Ze legden hun last neder en begonnen het graf open te maken. De dokter plaatste de lantaarn aan 't boveneind van de kuil en zette zich met den rug tegen een der olmboomen. Hij was zoo dicht bij de jongens, dat hij hen had kunnen aanraken.
« Pressez-vous ! ordonna le docteur à voix basse. La lune peut se montrer d’un moment à l’autre. »
"Maak haast, mannen!" zeide hij met gedempte stem. "De maan kan elk oogenblik opkomen."
Ils grognèrent une vague réponse puis se remirent à leur long travail monotone. On n’entendit plus que le raclement des pelles qui déversaient leur charge de glaise et de gravier. Finalement, l’une des bêches heurta le cercueil avec un bruit sourd. Quelques minutes plus tard, les deux hommes le hissaient à la surface. Ils forcèrent le couvercle avec leurs pelles, sortirent le corps et le laissèrent tomber lourdement sur le sol. Le visage blafard du mort sortit de son linceul sous le regard de la lune qui venait de se débarrasser d’un nuage. Potter chargea le cadavre sur la brouette, le recouvrit d’une couverture, le ficela et coupa un bout de corde qui pendait à l’aide de son couteau à cran d’arrêt.
De gravers bromden ten antwoord iets tusschen de tanden en gingen met delven voort. Een tijdlang werd er geen ander geluid gehoord dan het eentonig gekras der spaden, die hare vracht zand en aarde opwierpen. Eindelijk stootte een der schoppen met een doffen hollen klank op de doodkist en een minuut daarna hadden de mannen haar uit den kuil geheschen en op den grond gezet. Zij lichtten er met hun spaden het deksel af, namen het lijk er uit en wierpen dat met ruwe hand op den grond. Juist kwam de maan tusschen de wolken te voorschijn en wierp haar schijnsel op het loodkleurig gelaat. De draagbaar werd gereedgemaakt, het lijk er op gelegd, met een deken overdekt en met het touw vastgebonden. Potter haalde een groot snoeimes voor den dag en sneed het er bij hangend eind touw af, zeggende:
« Allons, ça y est, déclara-t-il. Seulement vous allez nous refiler un autre billet de cinq dollars, sans ça votre cadavre reste en panne.
"Ziezoo, het vervloekte werk is gedaan, mijnheer de viller! En nu dadelijk vijf dollars, of het lijk blijft hier."
– C’est comme ça, renchérit Joe l’Indien.
"Dat zeg ik ook!" zeide Injun Joe.
– Mais dites donc, qu’est-ce que ça signifie ? interrogea le docteur à qui ce discours s’adressait. Vous m’aviez demandé de payer d’avance et je l’ai fait. Je ne vous dois plus rien.
"Wat beteekent dit?" zeide de dokter. "Je hebt gedwongen, dat ik jelui vooruit zou betalen, en ik heb je betaald."
– Vous ne me devez rien, reprit Joe en s’approchant du docteur, ça se peut, mais il y a des choses qu’on n’oublie pas. Il y a cinq ans, vous m’avez chassé de la cuisine de votre père parce que j’étais venu demander un bout de pain. Et, quand j’ai juré que je me vengerais, votre père m’a fait arrêter pour vagabondage. Vous croyez que j’ai oublié, hein ? Ce n’est pas pour rien que j’ai du sang indien dans les veines. Maintenant je vous tiens et vous allez me payer ça. »
"Ja, en je hebt meer gedaan dan dat," zeide Injun Joe, en ging vlak voor den dokter staan, die opgerezen was. "Vijf jaar geleden heb je me op een avond uit je vaders keuken weggejaagd, toen ik om een stuk brood kwam vragen, en zei je dat ik nergens voor deugde. En ik zwoer, dat ik het je betaald zou zetten, al was het over honderd jaar; en toen liet je vader me als een bedelaar in de gevangenis stoppen. Denk je dat ik dat vergeten ben. Het bloed der Injuns stroomt me niet voor niets door de aderen. Nu heb ik je, en nu zullen we eens afrekenen, hoor je."
Il brandissait son poing sous le nez du docteur. Celui-ci recula et, d’un crochet magistral, envoya le métis rouler sur le sol. Potter, lâchant son couteau, s’écria :
Hij balde de vuist en hield die dreigend den dokter voor het gezicht. Maar deze pakte op eens den booswicht bij den kraag en wierp hem op den grond, Potter hief zijn mes op en zeide:
« Hé ! dites, ne touchez pas à mon copain ! » Il s’avança et saisit le docteur à bras-le-corps. Les deux hommes basculèrent et engagèrent une lutte farouche. Les yeux brillants, Joe l’Indien se releva, s’empara du couteau de Potter et, tel un chat aux aguets, se mit à tourner autour des combattants, attendant le moment favorable pour frapper son ennemi. Le docteur ne tarda pas à avoir le dessus. Il se dégagea, empoigna la lourde stèle de bois de Williams et s’en servit pour assommer Potter qui s’abattit sur le sol. Joe profita de l’occasion et planta son couteau dans la poitrine du jeune homme. Le docteur tomba en avant et inonda Potter de son sang. À ce moment, un gros nuage masqua la lune et l’obscurité enveloppa cet atroce spectacle, tandis que les deux garçons épouvantés s’enfuyaient à toutes jambes.
"Je zult mijn kameraad niet slaan!" In een oogenblik was hij met den dokter handgemeen en de twee mannen vochten met kracht en geweld, terwijl zij het gras vertrapten en den grond met hunne hielen openscheurden. Injun Joe sprong op met vlammende oogen, greep Potters mes en kroop als een kat, loerende op haar prooi, om de strijdenden heen. Opeens rukte de dokter zich los, vatte een der zware planken van Williams graf en velde er Potter mede ter aarde. Toen nam de kleurling zijne kans waar en dreef den jongen man het mes tot aan het heft in de borst. Deze waggelde, viel op Potter neder en overstroomde dien met zijn bloed. Te gelijker tijd onttrok een wolkenfloers dit vreeselijk tooneel aan 't gezicht en de jongens ijlden in de duisternis weg.
Lorsque la lune réapparut, Joe l’Indien contemplait les deux corps allongés devant lui. Le docteur bredouilla quelques mots, poussa un profond soupir et se tut.
Toen de maan weer voor den dag kwam, stond Injun Joe over de twee gestalten heengebogen en aanschouwde die aandachtig. De dokter mompelde eenige onsamenhangende woorden, gaf een paar snikken en bleef toen roerloos liggen."
« Notre compte est réglé maintenant », fit le métis entre ses dents.
"Die schuld is, Godv..., vereffend!" riep de kleurling uit.
Il se pencha sur le cadavre, vida le contenu de ses poches, mit l’arme du crime dans la main de Potter et s’assit sur le cercueil de Hoss Williams. Trois, quatre, cinq minutes passèrent. Potter s’agita et laissa échapper une sorte de grognement. Sa main se referma sur le couteau. Il en examina la lame et laissa échapper son arme avec un frisson. Alors, repoussant le corps du docteur, il se dressa sur son séant, regarda autour de lui et aperçut Joe.
Vervolgens plunderde hij het lijk, stak het noodlottige mes in Potters open rechterhand en zette zich toen op de ledige doodkist neder. Drie--vier--vijf minuten gingen voorbij en Potter begon zich te bewegen en te kreunen. Hij klemde het mes, dat hij in de hand had, vast, hief het in de hoogte, keek er naar en liet het vol huivering vallen. Toen richtte hij zich op, wierp het lijk van zich af, en staarde het met verglaasde oogen aan en keek verward in het rond. Zijne oogen ontmoetten die van Joe.
« Seigneur ! Qu’est-ce qu’il s’est passé, Joe ? demanda-t-il.
"God, wat is dit Joe?" zeide hij.
– C’est une vilaine histoire, répondit le métis. Pourquoi as-tu fait ça ?
"Het is een gemeene geschiedenis," zeide Joe, met een kalm gelaat.
"Waarom heb je het gedaan?"
– Moi ? mais je n’ai rien fait !
"Ik?--Ik heb het niet gedaan."
– Écoute, ce n’est pas en disant que tu es innocent que ça arrangera les choses. »
"Kijk eens om je heen! Dat laat zich niet loochenen."
Potter se mit à trembler et pâlit affreusement.
Potter beefde en werd doodsbleek.
« Et moi qui me croyais devenu un homme sobre ! Je n’aurais pas dû boire ce soir… Me voilà dans de beaux draps ! Et je ne peux rien me rappeler. Dis-moi, Joe… sois sérieux… Dis-moi, mon vieux… C’est vrai que j’ai fait le coup ? Je te jure que je n’en avais pas l’intention. C’est épouvantable… Un type si jeune, si plein d’avenir.
"Ik dacht dat ik nuchteren geworden was. Ik had van nacht niet moeten drinken, maar ik voel het nog in mijn hoofd,--nog erger dan toen wij hierheen gingen. Ik ben heelemaal in de war, ik kan mij er nauwlijks iets van herinneren. Zeg eens eerlijk, Joe, oude jongen, heb ik het gedaan? Het was mijne bedoeling niet. Zeg eens, hoe ik het gedaan heb, Joe!--O 't is ontzettend, zoo'n jonge beste man!"
– Tu lui as sauté dessus. Vous êtes tombés dans l’herbe et vous vous êtes battus. Il s’est dégagé le premier, il a pris la stèle et il t’en a donné un grand coup sur le crâne. Alors, tu t’es relevé en titubant, tu as ramassé ton couteau et tu lui as planté la lame dans la poitrine au moment où il allait te porter un nouveau coup. Maintenant, le voilà raide mort.
"Wel, jelui vocht samen en hij sloeg je met een plank en je viel plat op den grond en toen stond je waggelend op en greep het mes, en toen hij je nog een slag wou geven, stak je het hem door 't lijf, en daar heb jelui tot nou toe, zoo dood als pieren, gelegen."
– Oh ! je ne savais pas ce que je faisais. Si c’est moi qui ai fait ça, j’aimerais mieux mourir. C’est à cause du whisky et de l’excitation, tout ça. Jamais je ne m’étais servi d’une arme auparavant. Tu sais, Joe, je me suis souvent battu, mais toujours avec mes poings. Tout le monde te le dira. Sois un chic type, Joe, garde cette histoire-là pour toi. Dis, mon vieux, tu n’iras raconter cela à personne. On s’est toujours bien entendu, nous deux, hein ? Dis, Joe, tu ne parleras pas. » Le malheureux tomba à genoux devant le meurtrier impassible et joignit les mains, implorant.
"O, ik wist niet wat ik deed. Ik wil op dezen oogenblik sterven, als ik het wist. Het is alles de schuld van de jenever en de opgewondenheid, geloof ik. Ik heb nog nooit in mijn leven een wapen gebruikt, Joe. Gevochten heb ik wel, maar nooit met wapenen, dat zal iedereen moeten zeggen. Joe, vertel het aan niemand. Beloof je me, dat je het nooit vertellen zult, Joe? Ik ben altijd voor je in de bres gesprongen, dat weet je. Zul je het nooit zeggen, Joe?" En de arme man viel voor den verstokten moordenaar op de knieën en wrong smeekend de handen.
« Non, je ne dirai rien, Muff Potter. Tu as toujours été très chic avec moi et je ne veux pas te dénoncer. Tu es tranquille, maintenant ?
"Neen, je hebt altijd als een eerlijk man met mij gehandeld, Muff Potter, en ik zal je met gelijke munt betalen. Me dunkt, mooier kan ik het niet zeggen."
– Oh ! Joe, tu es un ange ! » Et Potter se mit à pleurer.
"O, Joe, je bent een engel. Ik zal er je voor zegenen, zoolang ik leef." En Potter begon te schreien.
« Allons, allons, fit Joe. En voilà assez. Ce n’est pas le moment de pleurnicher. Tu files par ici, et moi par là. Maintenant, pars et ne laisse pas de traces derrière toi. »
"Kom, schei maar uit," zei Joe, "'t Is nouw geen tijd om te janken. Ga jij dezen kant uit, dan zal ik den anderen weg gaan. Voort nu en laat geen spoor van je achter!"
Potter s’éloigna et, une fois sorti du cimetière, se mit à courir.
Potter liep weg op een draf, die weldra in een hollenden pas overging. De kleurling stond hem na te kijken en mompelde:
« S’il est aussi ivre qu’il en a l’air et s’il est aussi abruti par le coup qu’il a reçu, il ne pensera plus à son couteau ou bien, s’il y pense, il n’osera jamais revenir le chercher murmura Joe. Quelle poule mouillée ! »
"Als hij maar zoo duizelig van den val en zoo dronken van den brandewijn is, als hij er uitziet, zal hij niet aan het mes denken, totdat hij te ver weg en te bang is on naar eene plaats als deze alleen terug te keeren. Dat kuiken!"
Quelques instants plus tard, le corps de la victime, le cadavre de Hoss, le cercueil grand ouvert et la tombe béante n’avaient plus pour témoin que la lune. Le calme régnait de nouveau sur le petit cimetière.
Een paar minuten later was de maan de eenige, die het in de deken gewikkelde lijk, de deksellooze doodkist en het open graf aanschouwde, en heerschte er weder eene volmaakte stilte op het kerkhof.